Inleiding
Hier raken we aan de kernactiviteiten van de organisatie. Plannen en organiseren is mooi, maar uiteindelijk moet er wel gepresteerd worden. De aanleg van een nieuwe autosnelweg kent een voorbereidingstraject van jaren. Maar er komt een moment dat de asfaltmachines aan het werk gaan. Ook dat kernproces moet goed b begeleid worden door het management van de organisatie. In dit onderdeel zult u zien welke technieken de leiding van de organisatie daarbij kan gebruiken.
1. Verschillende soorten organisaties
Wij maken onderscheid tussen commerciële en niet-commerciële organisaties. Het belangrijkste verschil is dat commerciële organisaties (of ‘profit-organisaties’) naar winst streven en niet commerciële organisaties (of ‘non-profit-organisaties’) niet naar winst streven.
Hierdoor ontstaan nog meer verschillen, zowel wat de maatschappelijke functie betreft als voor de boekhouding. De profit-organisaties kunnen we verdelen in handelsondernemingen en industriële ondernemingen. Het verschil tussen deze twee soorten organisaties heeft onder meer consequenties voor het financieel beleid.
Handelsondernemingen
De handelsonderneming verkrijgt haar inkomen uit het in- en uitverkopen van goederen. Het gaat hierbij om fysieke, tastbare goederen en niet om diensten. Handelsondernemingen laten de verhandelde goederen geen vormverandering ondergaan. Industriële ondernemingen doen dat juist wel. Die maken uit grondstoffen en halffabrikaten nieuwe producten. Wel houden handelsondernemingen zich soms bezig met het opnieuw verpakken van de goederen, bijvoorbeeld in kleinere eenheden.
Een handelsonderneming is een bedrijf dat goederen in- en uit verkoopt zonder deze goederen een verdere bewerking te geven.
Voordat een handelsonderneming goederen kan verkopen moet ze die eerst inkopen. De inkoopactiviteiten die worden verricht vormen de collecterende functie van de handelsonderneming.
Veel winkels hebben een uitgebreid assortiment, de voornaamste functie van zo’n winkel is het op het juiste moment, in de juiste nabijheid van de consument aanbieden van de gewenste goederen in de gewenste hoeveelheid. We noemen dit de distribuerende functie van een handelsonderneming: die in grote hoeveelheden ingekochte goederen opsplitsen in kleinere hoeveelheden en deze verdelen (distribueren) over de afnemers.
Het verschil tussen een kleinhandelsbedrijf en een groothandelsbedrijf is dat de kleinhandel uitsluitend levert aan de consument, terwijl groothandelaren vooral andere winkels, bedrijven als afnemer hebben. De groothandel zelf koopt haar assortiment in bij de verschillende importeurs en fabrikanten. Ook de groothandel vervult dus een collecteren en een distribuerende functie.
De handel zorgt ervoor dat de consument de gewenste goederen kan kopen op het gewenste tijdstip en in de gewenste hoeveelheid. De dagelijkse boodschappen doen we bijvoorbeeld bij de supermarkt ‘op de hoek’. In zo’n supermarkt kopen we koffie uit Brazilië, sinaasappelen uit Israel, macaroni uit Italië, biefstuk uit Ierland en kippen uit Frankrijk, wijn uit Australië , aardappelen uit malta en worst uit Duitsland. Zonder de handel zou de Nederlandse consument niet tover deze productie beschikken.
Industriële ondernemingen
Terwijl handelsonderneming goederen doorverkopen in dezelfde toestand als ze zijn ingekocht, maken de industriële ondernemingen van grondstoffen en halffabrikaten nieuwe producten. Grondstoffen hebben zelf nog geen behandeling ondergaan. Halffabrikaten hebben dat wel.
Voorbeeld.
Wanneer een staalfabrikant stalen buizen produceert is daarvoor ijzererts nodig. Dat ijzererts is elders uit de grond gehaald, maar de staalfabrikant ontvangt het in dezelfde staat als het gedolven is. Een fietsenproducent die stalen buizen inkoopt ome een frame te maken, koopt een halffabrikaat in: de buizen voor het frame zijn geproduceerd door een andere onderneming
Vaak is het niet meer mogelijk in het eindproduct nog de gebruikte grondstof te herkennen. Zand is een belangrijke grondstof voor glas maar in glasartikelen is dat niet meer zichtbaar.
Industriële ondernemingen zijn organisaties die goederen vervaardigen uit halffabrikaten en rondstoffen met de inzet van personeel, duurzame productiemiddelen en hulpstoffen.
De voortgebrachte goederen verschillen qua uiterlijk en gebruiksmogelijkheden sterk van de oorspronkelijke grondstof. Industriële ondernemingen kunnen erg groot zijn en veel verschillende producten vervaardigen, zie bijvoorbeeld Shell, Philips, Akzo en DSM. Het kunnen ook kleine bedrijven zijn met een beperkt aantal productvariëteiten, zoals meubelmakerijen.
Sommige industriële ondernemingen vervaardigen kapitaalgoederen voor andere producenten. Terwijl andere kant-en-klare consumptiegoederen voortbrengen voor de eindconsument.
De productie van e meeste goederen kent opeenvolgende productiefasen. Zie bijvoorbeeld de productie van brood: de tarweboer verbouwt graan en verkoopt dat aan de meelproducent, deze verkoopt het meel aan de bakkers/broodfabrieken, die het tenslotte verkopen aan de consument. Als de productie zinvol verloopt, voegt iedere productiefase waarde toe.
In industriële ondernemingen onderscheiden we:
- Bedrijven met massaproductie
- Bedrijven met stukproductie
Bedrijven met massaproductie
Onder massaproductie verstaan we de productie die niet gericht is op e specifieke wensen van de individuele afnemers, maar op de min of meer gestandaardiseerde wensen van de totale markt.
Er is sprake van homogene massaproductie wanneer een niet of wiens gevarieerd product wordt vervaardigd. Voorbeelden van homogene massaproducten zijn: leidingwater, suiker en bronwater.
We hebben met heterogene massaproductie te maken, wanneer verschillende producten in grote hoeveelheden worden gebracht. Meestal zal de productie seriegewijs plaatsvinden. Een voorbeeld van heterogene massaproductie is de productie van auto’s. van een bepaald type auto worden verschillende versies op de markt gebracht, afgestemd op de voorkeuren van groepen afnemers ( BMW 3 serie)
Commerciële en niet-commerciële organisaties
Het verschil tussen commerciële en niet-commerciële organisaties is al kort aangestipt. We kunnen deze twee groepen organisaties of huishoudingen met hun belangrijkste eigenschappen als volgt tegenover elkaar plaatsen.
Commerciële organisaties: willen winst maken, verkopen hun producten op een markt, afnemers betalen marktprijzen, marktprijs dekt de kosten plus winstopslag, grotendeels particuliere organisaties, maar ook wel overheidsorganisaties, gericht op het verwerven van inkomen, rechtsvormen: eenmanszaak, vennootschap onder firma, naamloze vennootschap of besloten vennootschap.
Niet-commerciële organisaties: winst is geen doelstelling, verkopen hun producten niet op een markt, afnemers betalen geen marktprijs, kosten bestrijden uit subsidies, giften en contributies, gericht op het uitgeven van inkomen, rechtsvormen: vereniging of stichting.