Ontwikkelingen in de bedrijfsvoering

Bedrijfsvoering is de afgelopen jaren drastisch verandert, en die veranderingen worden voornamelijk veroorzaakt door technologische innovaties. In dit artikel bespreken we een aantal belangrijke factoren die van invloed zijn op de bedrijfsvoering in verschillende sectoren, en werpen we een blik op de toekomst.

Flexibelere bedrijfsstructuren

Steeds meer bedrijven stappen over op het Nieuwe Werken. Dat betekent dat werknemers steeds minder op kantoor zijn en steeds vaker vanuit huis of vanaf een andere locatie werken. Dit zorgt vanzelfsprekend ook voor andere, veel flexibelere bedrijfsstructuren. Er is steeds meer ruimte voor een andere aanpak, bijvoorbeeld met meer ZZP’ers. Technologie speelt hier ook een belangrijke rol in. Globale netwerken zorgen voor een snellere, gestroomlijnde communicatie en samenwerking tussen managers, werknemers, partners en cliënten. Dit zorgt voor een optimale besluitvorming, een hogere productie en een betere klantenservice.

Globalisatie

De steeds kleiner wordende wereld zorgt ervoor dat het makkelijker wordt om internationaal zaken te doen. Maar dat vergt ook een nieuwe bedrijfsvoering, want internationale bedrijven moeten ook rekening houden met verschillende wetgevingen. Daarbij wordt het als steeds normaler beschouwd dat bedrijven 24/7 beschikbaar zijn; voor de consument, maar ook voor de zakenpartners aan de andere kant van de wereld.

Cloud Computing

Technologische ontwikkelingen zoals Cloud Computing spelen een cruciale rol in de veranderende bedrijfsvoering. Bedrijven zijn nu in staat om vanaf elke denkbare locatie toegang te krijgen tot hun servers, applicaties, diensten en bestanden. Daarbij hebben ze de flexibiliteit om hun capaciteit te vergroten of juist te verkleinen wanneer de nieuwe bedrijfsvoering dit vereist.

Geavanceerd identiteitsbeheer

Identificatie is een veelbesproken onderwerp, niet in de laatste plaats vanwege de zorgen om privacy. Maar in de bedrijfsvoering zorgt geavanceerd identiteitsbeheer wel voor veel meer gebruiksgemak en efficientie. Werknemers kunnen worden geïdentificeerd door middel van gebruikersnamen en wachtwoorden, vingerafdrukken, irisscans, stemherkenning en RFID-chips.

Beter inzicht in de concurrentie

Dankzij tools zoals Google Analytics is het steeds makkelijker voor bedrijven om inzicht te krijgen in wie hun concurrenten zijn, waar ze zich bevinden, op welke doelgroep zij zich richten en welke marketingstrategieën voor hen de beste resultaten opleveren.

Beter geïnformeerde consumenten

Dankzij het World Wide Web zijn consumenten steeds beter geïnformeerd. Ze zijn nu in staat om zich beter op de markt te oriënteren en zeer grondig vooronderzoek te doen voor ze besluiten welk bedrijf, welke dienst of welk product het beste aansluit bij hun wensen en behoeften. User Generated Content zorgt ervoor dat ze bij hun besluitvorming worden ondersteund door beoordelingen van andere consumenten. Dat maakt hen kieskeuriger en veeleisender, en dat vraagt om een nieuwe bedrijfsvoering die meer klantgericht is dan ooit.

Hoe ziet bedrijfsvoering er in de toekomst uit?

Bedrijven die niet inspelen op de nieuwste technologische ontwikkelingen zullen snel uitsterven. Een goede online presence wordt steeds belangrijker, evenals technologische investeringen. Bedrijven moeten zich realiseren van technologie hun bedrijfsprocessen drastisch kan verbeteren. Natuurlijk vergt het de nodige tijd en inspanning om volledige organisaties en externe belanghebbenden van de noodzaak van dergelijke investeringen te overtuigen. Ook zal de overheid een inhaalslag moeten maken om de wet- en regelgeving op de nieuwe bedrijfsvoeringen aan te passen. Maar de gehele maatschappij moet toekomstgerichter worden. Er zullen nieuwe infrastructuren worden gecreëerd die de bedrijfsvoering in de toekomst nog flexibeler en efficiënter zullen maken. En uiteindelijk ook succesvoller.

Hoofdstuk 1: Verschillende soorten organisaties

Inleiding

Hier raken we aan de kernactiviteiten van de organisatie. Plannen en organiseren is mooi, maar uiteindelijk moet er wel gepresteerd worden. De aanleg van een nieuwe autosnelweg kent een voorbereidingstraject van jaren. Maar er komt een moment dat de asfaltmachines aan het werk gaan. Ook dat kernproces moet goed b begeleid worden door het management van de organisatie. In dit onderdeel zult u zien welke technieken de leiding van de organisatie daarbij kan gebruiken.

1. Verschillende soorten organisaties

Wij maken onderscheid tussen commerciële en niet-commerciële organisaties. Het belangrijkste verschil is dat commerciële organisaties (of ‘profit-organisaties’) naar winst streven en niet commerciële organisaties (of ‘non-profit-organisaties’) niet naar winst streven.

Hierdoor ontstaan nog meer verschillen, zowel wat de maatschappelijke functie betreft als voor de boekhouding. De profit-organisaties kunnen we verdelen in handelsondernemingen en industriële ondernemingen. Het verschil tussen deze twee soorten organisaties heeft onder meer consequenties voor het financieel beleid. 

  • Handelsondernemingen

De handelsonderneming verkrijgt haar inkomen uit het in- en uitverkopen van goederen. Het gaat hierbij om fysieke, tastbare goederen en niet om diensten. Handelsondernemingen laten de verhandelde goederen geen vormverandering ondergaan. Industriële ondernemingen doen dat juist wel. Die maken uit grondstoffen en halffabrikaten nieuwe producten. Wel houden handelsondernemingen zich soms bezig met het opnieuw verpakken van de goederen, bijvoorbeeld in kleinere eenheden.

Een handelsonderneming is een bedrijf dat goederen in- en uit verkoopt zonder deze goederen een verdere bewerking te geven.

Voordat een handelsonderneming goederen kan verkopen moet ze die eerst inkopen. De inkoopactiviteiten die worden verricht vormen de collecterende functie van de handelsonderneming.

Veel winkels hebben een uitgebreid assortiment, de voornaamste functie van zo’n winkel is het op het juiste moment, in de juiste nabijheid van de consument aanbieden van de gewenste goederen in de gewenste hoeveelheid. We noemen dit de distribuerende functie van een handelsonderneming: die in grote hoeveelheden ingekochte goederen opsplitsen in kleinere hoeveelheden en deze verdelen (distribueren) over de afnemers.

Het verschil tussen een kleinhandelsbedrijf en een groothandelsbedrijf is dat de kleinhandel uitsluitend levert aan de consument, terwijl groothandelaren vooral andere winkels, bedrijven als afnemer hebben. De groothandel zelf koopt haar assortiment in bij de verschillende importeurs en fabrikanten. Ook de groothandel vervult dus een collecteren en een distribuerende functie.

De handel zorgt ervoor dat de consument de gewenste goederen kan kopen op het gewenste tijdstip en in de gewenste hoeveelheid. De dagelijkse boodschappen doen we bijvoorbeeld bij de supermarkt ‘op de hoek’. In zo’n supermarkt kopen we koffie uit Brazilië, sinaasappelen uit Israel, macaroni uit Italië, biefstuk uit Ierland en kippen uit Frankrijk, wijn uit Australië , aardappelen uit malta en worst uit Duitsland. Zonder de handel zou de Nederlandse consument niet tover deze productie beschikken.

  • Industriële ondernemingen

Terwijl handelsonderneming goederen doorverkopen in dezelfde toestand als ze zijn ingekocht, maken de industriële ondernemingen van grondstoffen en halffabrikaten nieuwe producten. Grondstoffen  hebben zelf nog geen behandeling ondergaan. Halffabrikaten hebben dat wel.

Voorbeeld.

Wanneer een staalfabrikant stalen buizen produceert is daarvoor ijzererts nodig. Dat ijzererts is elders uit de grond gehaald, maar de staalfabrikant ontvangt het in dezelfde staat als het gedolven is. Een fietsenproducent die stalen buizen inkoopt ome een frame te maken, koopt een halffabrikaat in: de buizen voor het frame zijn geproduceerd door een andere onderneming

Vaak is het niet meer mogelijk  in het eindproduct nog de gebruikte grondstof te herkennen. Zand is een belangrijke grondstof voor glas maar in glasartikelen is dat niet meer zichtbaar.

Industriële ondernemingen zijn organisaties die goederen vervaardigen uit halffabrikaten en rondstoffen met de inzet van personeel, duurzame productiemiddelen en hulpstoffen.

De voortgebrachte goederen verschillen qua uiterlijk en gebruiksmogelijkheden sterk van de oorspronkelijke grondstof. Industriële ondernemingen kunnen erg groot zijn en veel verschillende producten vervaardigen, zie bijvoorbeeld Shell, Philips, Akzo en DSM. Het kunnen ook kleine bedrijven zijn met een beperkt aantal productvariëteiten, zoals meubelmakerijen.

Sommige industriële ondernemingen vervaardigen kapitaalgoederen voor andere producenten. Terwijl andere kant-en-klare consumptiegoederen voortbrengen voor de eindconsument.

De productie van e meeste goederen kent opeenvolgende productiefasen. Zie bijvoorbeeld de productie van brood: de tarweboer verbouwt graan en verkoopt dat aan de meelproducent, deze verkoopt het meel aan de bakkers/broodfabrieken, die het tenslotte verkopen aan de consument. Als de productie zinvol verloopt, voegt iedere productiefase waarde toe.

In industriële ondernemingen onderscheiden we:

  • Bedrijven met massaproductie                                     
  • Bedrijven met stukproductie

Bedrijven met massaproductie

Onder massaproductie verstaan we de productie die niet gericht is op e specifieke wensen van de individuele afnemers, maar op de min of meer gestandaardiseerde wensen van de totale markt.

Er is sprake van homogene massaproductie wanneer een niet of wiens gevarieerd product wordt vervaardigd. Voorbeelden van homogene massaproducten zijn: leidingwater, suiker en bronwater.

We hebben met heterogene massaproductie te maken, wanneer verschillende producten in grote hoeveelheden worden gebracht. Meestal zal de productie seriegewijs plaatsvinden. Een voorbeeld van heterogene massaproductie is de productie van auto’s. van een bepaald type auto worden verschillende versies op de markt gebracht, afgestemd op de voorkeuren van groepen afnemers ( BMW 3 serie)

Commerciële en niet-commerciële organisaties

Het verschil tussen commerciële en niet-commerciële organisaties is al kort aangestipt. We kunnen deze twee groepen organisaties of huishoudingen met hun belangrijkste eigenschappen als volgt tegenover elkaar plaatsen.

Commerciële organisaties: willen winst maken, verkopen hun producten op een markt, afnemers betalen marktprijzen, marktprijs dekt de kosten plus winstopslag, grotendeels particuliere organisaties, maar ook wel overheidsorganisaties, gericht op het verwerven van inkomen, rechtsvormen: eenmanszaak, vennootschap onder firma, naamloze vennootschap of besloten vennootschap.

Niet-commerciële organisaties: winst is geen doelstelling, verkopen hun producten niet op een markt, afnemers betalen geen marktprijs, kosten bestrijden uit subsidies, giften en contributies, gericht op het uitgeven van inkomen, rechtsvormen: vereniging of stichting. 

Hoofdstuk 2: Opbrengsten en kosten binnen een handelsonderneming

Handelsondernemingen staan, zoals elke organisatie, voor de taak antwoorden te vinden op vragen met betrekking tot allerlei financiële aspecten: investeren, financieren, administreren, calculeren etc.

2.1 Ontvangsten en uitgaven

In de loop van een jaar doet een handelsonderneming veel uitgaven, betalingen, en heeft ze ook veel ontvangsten. De ontvangsten komen in de regel uit de verkoop van de aangeboden producten. Van de goederen die de onderneming contant verkoopt, ontvangt ze de verkoopprijs direct op het moment van de verkoop. Als zo op rekening verkoopt, ontvangt ze de verkoopprijs pas enige tijd daarna.

Er kunnen ook andere oorzaken zijn ven het ontvangen van geld door een onderneming, als de eigenaar van de onderneming het eigen vermogen uitbreidt met contant geld, is er ook sprake van een geldontvangst het opnemen van een lening bij een bak heeft hetzelfde effect.

De gelduitgaven gedurende een bepaalde periode moeten voldaan worden uit de geldontvangsten in diezelfde periode of uit de voorraad liquide middelen. De uitgaven betreffen onder meer:

  • de betaling van de ingekochte producten: wanneer product contant zijn ingekocht, moet meteen bij de inkoop worden betaald; als op rekening is ingekocht wordt pas enige tijd na de inkoop betaald.
  • De betaling van de inkoopkosten: soms moet een handelsonderneming zelf betalen voor e vervoer- en verzekeringskosten van de ingekochte Deze bijkomende kosten verhogen uiteraard de inkoopwaarde van de ingekochte producten.
  • De loonkosten van het personeel: in de regel moet maandelijks het loon van het personeel, onder inhouding van loonbelasting en sociale premies, worden uitbetaald. De Loonbelasting moet worden afgedragen aan de belastingdienst en de sociale premies aan de uitvoeringsorganisatie van de sociale verzekeringen.
  • Interestbetalingen: opgenomen leningen leiden tot interestbetalingen. Afhankelijk van de soort lening moet deze intrest per maand, per kwartaal, per halfjaar of per jaar worden betaald. Soms is de interest bij vooruitbetaling verschuldigd, meestal echter wordt deze achteraf betaald.
  • Overige betalingen: bijvoorbeeld betalingen aan de openbare nutsbedrijven, bedrijven voor gas, licht, elektriciteit en water, betaling van gemeentelijke heffingen zoals onroerende zaakbelasting en milieuheffingen, administratieve uitgaven zoals, papier, schrijfmateriaal en postzegels, betalingen voor reclame aflossing van opgenomen leningen.

Ontvangsten en opbrengsten

Als een bedrijf geld ontvangt, per kas of op een bankrekening, spreken we van ontvangsten. Geldontvangsten die voortvloeien uit de levering van goederen of diensten noemen we opbrengsten. Omdat de opbrengsten samenhangen met bepaalde leveranties, zijn ze ‘gedateerd’ dat wil zeggen dat de opbrengsten ’toegerekend’ moeten worden aan de periode waar in aan de klant geleverd is.

Uitgaven en kosten

Uitgaven zijn betalingen. Als zon betaling gebeurt omdat de onderneming goederen of diensten heeft aangeschaft ten behoeve van haar productie, spreken we van kosten. Voorbeelden van kosten zijn de betalingen aan het personeel, loonkosten, de rentebetalingen in verband met opgenomen leningen, interestkosten, betalingen aan openbare nutsbedrijven, energiekosten, en betalingen in verband met de kosten van administratie en opslag van goederen, algemene kosten.

Niet alleen de inkoop van goederen en diensten leidt tot kosten. Ook de waardedaling van de kapitaalgoederen die de onderneming gebruikt, zijn kosten. Zo’n waardedaling leidt tot afschrijvingskosten. Deze kosten gaan niet gepaard met gelduitgaven. De uitgave heeft immers al in het verleden plaatsgevonden toen de ondermening het kapitaalgoed aanschaft, de investering. Wanneer de onderneming een lening aflost wordt er geld uitgegeven: er wordt geld aan de bank betaald. aflossing behoort echter niet tot de kosten. Het is immers terugbetaling van geld dat eerst gekregen was . wanneer er echter interest betaald wordt over de schuld wordt deze interestbetaling wel tot de kosten berekend.

Evenals de opbrengsten moeten ook de kosten worden ‘toegerekend’ aan de periode waarvoor ze zijn gemaakt. De inkopen van een handelsonderneming bijvoorbeeld hebben betrekking op de verkopen van een bepaalde periode. De betalingen voor deze inkopen worden daarom beschouwd als kosten van de verkopers. Betalingen in deze periode kunnen zodoende zijn aan te merken als kosten van de huidige periode of als kosten van voorafgaande perioden, dan wel als kosten van toekomstige perioden, afhankelijk van wanneer de verkoop van deze betaalde goederen plaatsvindt in de praktijk is het niet altijd gemaakt uit te maken wat de juiste periode is.

2.2 brutowinst

Een handelsonderneming koopt goederen in met het doel ze tegen een hogere prijs te verkopen. Het verschil is een beloning voor het collecteren en distribueren. het verschil tussen de verkoopprijs en de inkoopprijs van een product noemen we brutowinst van dat product. De totale geldopbrengst van alle verkochte goederen in een periode samen is de omzet van een bedrijf over die periode. Het verschil tussen de omzet en de inkoopwaarde van die omzet is de behaalde brutowinst van die periode. De periode kan een jaar, maar ook een dag, een week , een maand of een kwartaal betreffen.

Brutowinstmarge

Uit de totale brutowinst die gedurende een bepaalde periode is behaald, moeten alle overige kosten worden betaald. Dit betreft onder meer het salaris van het personeel,  interest over eventuele leningen, verbouwingen aan het bedrijfspand, afschrijvingen van de winkelinrichting, enzovoorts. Daarnaast moet er nog een deel overblijven voor de eigenaar van het bedrijf. In veel branches verhoogt met de inkoopprijs van een product met een percentage om de gewenste verkoopprijs te bepalen. Dit percentage is de brutowinstopslag. Deze benadering is gebruikelijk als de ondernemer in staat is zelf de verkoopprijs vast te stellen .als de brutowinst wordt uitgedrukt int een percentage van de verkoopprijs noemen we dat de brutowinstmare. Deze benadering wordt vooral gehanteerd als de markt de verkoopprijs dicteert en de ondernemer daar zelf geen invloed op kan uitoefenen.

Hoofdstuk 3: Kostprijs en nettowinst

Kostprijs verkochte goederen

Met de brutowinstopslag moeten alle kosten worden terugverdiend, en dan moet er ook nog een inkomen voor de eigenaar resteren. De drie kosten die vaak voorkomen :

  • Inkoopkosten: hieronder vallen alle kosten die samenhangen met de inkoop, zoals de kosten om de bloemen in te kopen op de veiling en bij de groothandel, het plaatsen van bestellingen bij verschillende pottenbakkerijen, de afhandeling van de lijnrijders!
  • Algemene kosten: dit zijn de kosten voor huisvesting, de interestkosten, de kosten van de financiële administratie en de kosten van de bedrijfsleiding.
  • Verkoopkosten: deze kosten houden rechtstreeks verband met de verkoop: bijvoorbeeld de loonkosten van de verkopers, de reclamekosten en de verzend- en bezorgkosten.

Een bedrijfsleiding die goed en slagvaardig wil reageren op veranderende omstandigheden dient over correcte en vooral duidelijke informatie te beschikken. Tot deze informatie behoort inzicht in het verband tussen de kosten en de prestaties van de onderneming. Het hanteren van een opslagpercentage dat en alle koste en de nettowinst omvat, is een te grove benadering om een goed inzicht in de kostenstructuur te krijgen. Als de winst lager zou uitvallen, is het heel moeilijk om uit te zoeken wat de oorzaak is.

Meer inzicht kan worden verkregen door te werken met verschillende opslagpercentages, al naar gelang de kostencategorie. In plaats van 1 opslagpercentage voor de brutowinst, krijgen we dan aparte opslagpercentages. Een voor de inkoopkosten, een voor de algemene kosten, een voor de verkoopkosten en een voor de nettowinst. De algemene kosten en de verkoopkosten worden echt ook vaak uitgedrukt in een percentage.

Om het gewenste inzicht in het verband tussen kosten en prestaties te krijgen moet goed nagedacht zijn over de berekening van de verschillende opslagen. Omdat de inkoopkosten rechtstreeks samenhangen met de inkoop, wordt de opslag voor inkoopkosten gerelateerd aan de inkoopprijs. Voor de opslag voor de overige kosten is de som van inkoopprijs en opslag inkoopkosten de basis de kostprijs van het verkochte product is de optelling van alle geschatte kosten.

De opslagmethode bij een handelsonderneming houdt in dat de totale inkoopkosten in een bepaald jaar worden uitgedrukt in een percentage van de inkoopprijs van alle ingekochte goederen in dat jaar. In het volgend jaar wordt de inkoopprijs van elke partij goederen met dit opslagpercentage verhoogd. 

3.2 kostprijs en nettowinst

Door de kostprijs te verhogen met de gewenste nettowinstopslag en door vervolgens rekening te houden met de omzetbelasting vinden we de gewenste verkoopprijs inclusief btw. De opslag percentages worden altijd berekend op basis van bedragen uit voorafgaande perioden. De inkoopkosten en de overige kosten kunnen in de lopende periode echte hoger zijn. Hierdoor kunnen de werkelijke cijfers soms afwijken. Daarom zal telkens onderzocht moeten worden of de opslagpercentages nog wel overeenkomen met de werkelijkheid.

3.3 vaste verrekenprijs

Wanneer de handelsonderneming producten verkoopt, waarvan de inkoopprijzen betrekkelijk weinig schommelen, is de berekening van de gewenste verkoopprijs sterk te vereenvoudigen door de voorraad te waarderen tegen een vaste prijs: de vaste verrekenprijs (afgekort vvp) de vaste verrekenprijs is opgebouwd uit de geschatte inkoopprijs en een opslag voor de dekking van de inkoopkosten. Het is de bedoeling de aldus berekende prijs voor langere tijd als voorraadwaardering te gebruiken. Een vaste verrekenprijs is gebaseerd op een schatting van het verloop van de inkoopprijzen in de komende periode. Daaruit volgt een verwachte gemiddelde inkoopprijs, die nog verhoogd wordt met een opslag voor inkoopkosten.

De overige kosten bestaan uit de verkoopkosten plus de algemene kosten. Door de overige kosten via een opslagpercentage van de vaste verrekenprijs aan de verkochte producten toe te rekenen, vinden we de kostprijs van de verkochte producten.

Een kostprijs is opgebouwd uit toegestane (of voorgecalculeerde) kosten. Voorafgaand aan een bepaalde periode heeft de bedrijfsleiding een schatting gemaakt van de inkoopprijs van de te verkopen goederen. Op grond van haar ervaring heeft zij vervolgens bepaald met welke bedragen (of percentages) ze deze inkoopprijs moet verhogen om e kostprijs van het product te vinden.

Hoofdstuk 4: Voorcalculatie

4.1 de verwachte brutowinst

Het assortiment van een handelsonderneming is voortdurend aan verandering onderhevig. Er komen immers steeds weer nieuwe producten op de markt. Van ieder product heeft de ondernemer verwachtingen met betrekking tot de brutowinst. Wanneer de verwachtingen niet uitkomen, onderneemt hij actie. Dit kan bijvoorbeeld in houden een meer prominente plaats in het schap of andere promotionele activiteiten, maar het kan ook betekenen dat hij het product uit het assortiment neemt. Bepaalde, aanvankelijk veelbelovende producten blijken uiteindelijk toch niet aan te slaan bij de consument. Omgekeerd kan de verwachte winst natuurlijk ook naar boven bijgesteld worden, als het beter blijkt te gaan dan aanvankelijk was geraamd.

De begrote afzet en de verkoopprijs van het product hebben veel met elkaar te maken. Prijswijzigingen kunnen immers de afzet beïnvloeden. In veel gevallen is de verkoopprijs voor de individuele ondernemer een gegeven, dat hij niet zelf kan beïnvloeden. Uitgaande van deze gegeven marktprijs verwacht de ondernemer een bepaalde afzet. De begrote afzet vermenigvuldigd met de verkoopprijs bepaalt de begrote omzet. Door de begrote afzet te vermenigvuldigen met de inkoopprijs vindt de ondernemer de inkoopwaarde van de begrote omzet. Het verschil tussen begrote omzet en begrote inkoopwaarde van de omzet is de begrote of verwachte brutowinst.

4.1.2 voorcalculatie

Berekeningen op basis van verwachtingen noemen we voorcalculaties. Voorcalculaties zijn schattingen en zijn dus nooit hard. Desondanks worden op basis van voorcalculaties allerlei besluiten genomen. De onderneming past zijn inkoopbestellingen aan aan de verwachte afzet. En de verwachte afzet vermenigvuldigd met de verwachte inkoopprijs geeft het bedrag dat de inkoper aan de inkoop mag besteden.

4.2 verwachte nettowinst bij gebruik van een brutowinstopslag

U heeft net gelezen dat de bedrijfskosten zijn gesplitst in 3 soorten kosten.

  • Inkoopkosten: hieronder vallen alle kosten die samenhangen met de inkoop, zoals de kosten om de bloemen in te kopen op de veiling en bij de groothandel, het plaatsen van bestellingen bij verschillende pottenbakkerijen, de afhandeling van de lijnrijders!
  • Algemene kosten: dit zijn de kosten voor huisvesting, de interestkosten, de kosten van de financiële administratie en de kosten van de bedrijfsleiding.
  • Verkoopkosten: deze kosten houden rechtstreeks verband met de verkoop: bijvoorbeeld de loonkosten van de verkopers, de reclamekosten en de verzend- en bezorgkosten.

4.2.1 interestopbrengsten

Een aparte vermelding verdienen de interestopbrengsten. Soms besteedt de ondernemer de geldontvangsten in het bedrijf (na aftrek van de noodzakelijke uitgaven) niet binnen het bedrijf. Voor dergelijke kasoverschotten is niet altijd direct een rendabele aanwending vinnen het bedrijf te vinden. Soms wil men de kasoverschotten sparen voor grotere uitgaven in de nabije toekomst. Kasoverschotten worden vaak buiten het bedrijf belegd (bijvoorbeeld op een bankrekening) de behaalde interestopbrengst vergroot de nettowinst.

Opbrengsten die niet voortvloeien uit de eigenlijke bedrijfsvoering (zoals een behaalde koerswinst op een belegging van overtollige kasmiddelen in aandelen) rekenen we niet tot het bedrijfsresultaat maar wel tot de

Nettowinst. Dus: bedrijfsresultaat + buiten het bedrijf behaalde resultaten = nettowinst.

4.2 verwachte nettowinst bij gebruik van een nettowinstopslag

Een brutowinstopslag omvat naast een opslag voor de gewenste nettowinst een opslag voor de vergoeding van alle bedrijfskosten. U heeft net gelezen dat wanneer we de bedrijfskosten toerekenen aan de verkochte producten, de inkoopprijs van de verkochte producten plus de inkoopkosten plus de toegerekende bedrijfskosten samen de kostprijs van de verkochte producten vormen.

Door de verwachte omzet te verminderen met de kostprijs van deze omzet vindt de ondernemer de voorcalculatorische nettowinst. Als de ondernemer door marktomstandigheden niet in staat is zelf de verkoopprijs vast te stellen, kan hij de nettowinst uitsluiten beïnvloeden door iets te doen met de kostprijs van zijn verkopen. Een lagere kostprijs leidt, bij een vaststaande verkoopprijs, tot een hogere nettowinst.

In het geval van Microsoft, wereldwijd de grootste leverancier van computersoftware, kan men wel zelf de prijs bepalen. Hier wordt de verkoopprijs verlaagd, om zo tot een hogere afzet en daardoor een hogere winst te komen.

4.3.1 verkoopresultaat

Het verschil tussen de verwachte omzet en de kostprijs daarvan noemen we het verwachte verkoopresultaat. Dit verkoopresultaat kom overeen met de verwachte nettowinst, wanneer de onderneming ervan uitgaat dat alle andere kosten binnen de onderneming zich gedragen volgens de verwachtingen.

Hoofdstuk 5: Liquiditeitbegroting

5.1 Toe- en afname van de liquide middelen

Een organisatie moet inzicht hebben in het verloop van de geldstromen in de toekomst. Geldstromen leiden tot een toe- en afname van liquide middelen. Betalingsmiddelen of liquide middelen van een bedrijf liggen voortdurend in grote veranderingen: gekochte worden betaald, er ontstaan schulden aan personeel en derden, die op de geëigende tijdstippen worden voldaan. En de verloop leidt vervolgens tot ontvangsten. Op langere termijn zullen de ontvangsten de uitgaven moeten overtreffen. De ontvangsten en uitgaven vinden vaak niet in dezelfde periode (van bijvoorbeeld een maand) plaats. Er kunnen perioden zijn waarin de onderneming geld te weinig heeft om alle uitgaven te doen. In die situatie kan tijdelijk extra geld worden aangetrokken, bijvoorbeeld bij de bank.

Een toename van liquide middelen ontstaat onder meer door de contante verkoop van goederen, door de nakoming van verplichtingen door debiteuren en door de inbreng van extra eigen of vreemd vermogen. Een afname van liquide middelen is het gevolg van loonbetaling gen, betalingen aan leveranciers, betalingen aan dienstverlenende bedrijven voor bijvoorbeeld verzekeringen, transport, energie en juridisch advies, betalingen van rente en aflossingen op leningen en winstuitkeringen

Om te beoordelen of de aangegane verplichtingen op de afgesproken tijdstippen kunnen worden nagekomen en om zo nodig, j dreigende liquiditeitsproblemen, aanvullende leningen te sluiten of de geldstroom anderszins te beïnvloeden. Bijvoorbeeld door te bezuinigen, is een liquiditeitsbegroting noodzakelijk.

Een liquiditeitsbegroting is een overzicht van de verwachte ontvangsten en uitgaven in een toekomstige periode.

Een liquiditeitsbegroting wordt meestal voor een betrekkelijk korte perioden opgesteld zodoende kunnen perioden waarin de uitgaven de ontvangsten overtreffen, zichtbaar worden gemaakt. Zo nodig kan de organisatie maatregelen nemen om de verwachte tekorten te financieren.

Hoofdstuk 6: Het aanhouden van voorraden

6.1 Voorraden

Afhankelijk van de aard van het product en de aard van het bedrijf is het aanhouden van een voorraad noodzakelijk. Industriële bedrijven moeten onder meer voorraad houden om het verschil in tijd tussen de productie van de grondstof en de verwerking daarvan te overbruggen.

Voorbeeld 1

Voor de productie van aardbeienjam is de aardbei onontbeerlijk. De oogst van aardbeien is geconcentreerd in de maanden mei en juni. Door aardbeien in te kopen en ze tot pulp te verwerken, kan het halfproduct worden bewaard tot het moment van productie. Om de periode tussen oogst en verwerking te overbruggen is het aanhouden van een voorraad onvermijdelijk.

In detailhandelsondernemingen heeft de voorraad nog een functie. De moderne consument wil voor zijn aankopen kunnen kiezen en hij/zij wil bovendien direct over de aankoop kunnen beschikken.

Voorbeeld 2

Schoenen kopen betekend eigenlijk: zoeken, passen en vergelijken. Wanneer de consument dan schoenen naar wens heeft gevonden wil hij/zij niet meer wachten tot ze een paar weken later worden geleverd.

Aan het voorraad houden zijn kosten en risico’s verbonden. De voorraadkosten betreffen kosten die noodzakelijk zijn om de voorraad te verkrijgen en in stand te houden.

De voorraadkosten bestaan uit bestelkosten en opslagkosten.
· Bestelkosten: de bestelkosten zijn alle kosten die verband houden met de inkoop. Tot deze kosten behoren de loonkosten van de inkopers, de kosten van het door hen gebruikte materiaal, porti, telefoonkosten, elektriciteit, vervoerskosten en verzekeringskosten.
· Opslagkosten: opslagkosten houden verband met het in voorraad houden van goederen. Tot de opslagkosten behoren de loonkosten van het magazijnpersoneel en de kosten van de opslagruimte. Daarnaast wordt het geld waarmee de voorraad is gekocht langer vastgehouden: er kan niets anders mee gedaan worden. Op die manier loopt de onderneming bijvoorbeeld interestkosten mis.

6.1.1 Risico’s van het voorraad houden

Het aanhouden van voorraad houdt ook het risico van waarde verminderingen in. Voorraden kunnen in waarde verminderen door:
· Bederf: door het bederf daalt de waarde van de voorraad, omdat ze dan ongeschikt is voor de productie o f handel. Als bijvoorbeeld roestvorming optreedt aan in voorraad gehouden auto’s, daalt de waarde van de voorraad. We spreken in dit geval van een kwaliteitrisico.
· Diefstal, brand, ed.: door diefstal of brand neemt de grootte van de voorraad af of vermindert de kwaliteit. Diefstal en brand vormen een kwantiteitsrisico. Overigens kan een onderneming zich hiertegen wel verzekeren. Dan nemen de kosten echter toe.
· Veroudering: zowel veranderingen in de productie (technische veranderingen) als veranderingen in de vraag naar consumptiegoederen (smaakveranderingen, modeveranderingen, seizoensinvloeden) kunnen ertoe leiden, dat een product veroudert. Door deze veroudering daalt de waarde van de voorraad. Veroudering van de voorraad is een commercieel risico.
· Prijsfluctuaties; als de marktprijs van de reeds ingekochte voorraad daalt, vindt de productie plaats met te duur ingekochte grondstoffen. Het bedrijf zit dan vaak met het probleem, dat het uit concurrentieoverwegingen noodzakelijk is de kostprijs te baseren op de lagere actuele inkoopprijs. Prijsfluctuaties vormen een economisch risico.

In het algemeen zullen handelsondernemingen ernaar streven de voorraad zo klein te laten zijn , dat, zonder dat de verkopen in gevaar komen, de koste en de risico’s zo gering mogelijk zijn. We spreken dan van een optimale voorraad.

6.1.2 Technische en economische voorraad

Als we de voorraad van een bedrijf bekijken kan blijken dat een deel van de voorraad is verkocht , maar nog niet geleverd. Dit zijn de voorverkopen. Over deze goederen loopt het bedrijf geen prijsrisico mee. Dat risico is overgedragen aan de koper, doordat de prijs die de afnemer moet betalen, al vaststaat. Een vergelijkbare situatie doet zich voor aan de inkoopzijde: er zijn al goederen besteld, dus gekocht, maar nog niet ontvangen. Dit noemen we de voorinkopen. Over deze goederen loopt een bedrijf juist wel prijsrisico. Het bestaan van voorinkopen en voorverkopen leidt tot twee verschillende voorraadbegrippen: de economische voorraad en de technische voorraad.

De technische voorraad is de werkelijk aanwezige voorraad.
De economische voorraad is de voorraad waarover een onderneming prijsrisico loopt.

6.2 Logistiek

Wie kent het niet: aan het eind van de dag moet je nog snel een brood bij de supermarkt halen, omdat je dat eerder op de dag vergeten was. Helaas, bij de broodafdeling aangekomen zie je dat het rek leeg is, je hebt toch brood nodig en zult daarom naar een andere supermarkt of een bakker moeten gaan. Op die manier loopt de supermarkt, waar je als eerste heen ging, omzet mis. Het probleem, dat een winkel producten niet meer heeft waar de klant om vraagt, noemen we ‘nee-verkopen’ dit voorraadprobleem is een logistiek probleem.

Logistiek omvat alle handelingen die nodig zijn om de juiste goederen op het juiste tijdstip op de juiste plaats te leveren tegen kosten die de onderneming een zo hoog mogelijk rendement opleveren.

Tot de logistiek behoren onder meer: het (in samenwerking met de marketingfunctionarissen) schatten van de behoeften van de afnemer, zorgen voor het juiste transport, het beheer van de voorraad, de afwerking van de orders.

Logistiek vraagt altijd een afweging van kosten opbrengsten. In een handelsonderneming heeft de voorraad schapruimte nodig. Meer schapruimte voor het ene product betekent minder schapruimte voor het andere product. Wegen de baten van de extra verkopen van het ene artikel op tegen de geringere verkopen van het andere? Een ander logistiek aspect hangt samen met de inkoopfrequentie. Wanneer een leverancier ‘vaker’ aflevert, kan de winkelier met een kleinere voorraad van het betreffende product toe, wat minder opslagkosten tot gevolg heeft; hij kan dan tevens meer verschillende producten ‘op het schap’ hebben. Een kleinere voorraad betekent wel een grotere kans op nee-verkopen. Bovendien stijgen de bestel- en inkoopkosten als de inkoopfrequentie omhoog gaat.

6.2.1 Logistieke systemen

Er zijn verschillende logistieke systemen, die elk hun eigen voor- en nadelen hebben. Bij deze systemen gaat het er dan vooral om welke informatie aanleiding geeft tot bestellen, leveren en ontvangen van de producten. We onderscheiden in dit verband ordergestuurde, voorraadgestuurde en plangestuurde logistieke systemen.

· Bij een ordergestuurd systeem is het de ontvangst van de order die het proces van levering in werking zet. De dealer bestelt pas een auto als de klant de kooporder heeft ondertekend.

· Een voorraadgestuurd systeem houdt in dat er besteld wordt zodra de voorraad onder een bepaald minimum zakt.

Voorraadgestuurde systemen zijn tegenwoordig verregaand geautomatiseerd. Moderne kasregisters in supermarkten bevatten tevens een voorraadregistratie. Zodra door de verkoop van een bepaald artikel de voorraad volgens deze registratie een bepaalde grens nadert, geeft het susteem automatisch een inkoopsignaal. De voorraad die nog aanwezig is als de bestelling wordt verzonden, dient om de tijd te overbruggen die tussen de bestelling en de levering zit.

· Plangestuurde logistieke systemen zijn gebaseerd op een productieplan.

Een voorbeeld van een plangestuurd systeem is Just-in-Time systeem. We spreken van Just-in-Time leveringen, als alle bewerkingen in de aanvoer volledig zijn afgestemd op de behoeften van de afnemer. De supermarkt en de leverancier maken met elkaar afspraken over de minimale hoeveelheid van een bepaald product die op het schap aanwezig is. Er zullen vervolgens vaak kleine hoeveelheden worden afgeleverd, volkomen afgestemd op het patroon van de verkopen. Hierbij garandeert de leverancierlevering het afgesproken schema.